'In den beginne was het woord'. De vroege groei van 'parlementen' in de middeleeuwse vorstendommen der Nederlanden
BMGN
'In den beginne was het woord'. De vroege groei van 'parlementen' in de middeleeuwse vorstendommen der Nederlanden
MARC BOONE
Dit artikel wil de stand van zaken betreffende onze kennis van Middeleeuwse 'parlementen' in de Nederlanden opmaken. Zoals wel meer gebeurt met instellingen uit de Middeleeuwen, zijn ook de 'representatieve politieke organen' het gevolg van een geleidelijke ontwikkeling en niet van een ideologisch onderbouwd, gepland initiatief. Deze groei beantwoordde in de oude Nederlanden aan de behoefte om verschillende groepen binnen een vlug evoluerend en essentieel stedelijk politiek landschap met elkaar in dialoog te laten treden. Deze ontwikkeling is, hoe kan het ook anders, voor de verschillende gewesten van de Nederlanden niet gelijk geweest en wordt gekenmerkt door een ander chronologisch verloop. De omvang en het politieke gewicht van de steden en het tijdstip waarop een en ander zich heeft gemanifesteerd, zijn daarbij doorslaggevende invloeden gebleken. Zo doet een en ander zich in het oude graafschap Vlaanderen reeds in de twaalfde eeuw voor. Een eenmaal in gang gezette ontwikkeling fungeerde vaak als voorbeeld of inspiratie voor andere vorstendommen. Het ontbreken van een duidelijk omlijnde start en in vele gevallen zelfs van directe bronnen (zoals notulen van vergaderingen, agenda's en convocaties en van lijsten van afgevaardigden) heeft er toe geleid dat ook deze prille volksvertegenwoordiging ongelijk en op indirecte wijze in beeld komt. Vandaar de vele noodzakelijke omtrekkende bewegingen van het onderzoek, die ook in de navolgende tekst aanwijsbaar blijven, zoals de benadering via het vergaderritme en het profiel van de 'vertegenwoordigers'. Centraal blijft evenwel het aspect van de bijdrage aan het tot stand komen van een eigen politieke cultuur, typerend voor de Nederlanden en werkzaam in het perspectief van de 'longue dur?e'.1
-
EEN POLYFOON GEZELSCHAP. DE MIDDELEEUWSE POLITIEKE GEMEENSCHAP IN HET GRAAFSCHAP
VLAANDEREN
Op 16 februari 1128 sprak de edelman Iwein van Aalst in Gent de volgende woorden
tot de recent door de Franse koning, leenheer van het graafschap Vlaanderen,
aangestelde nieuwe Vlaamse graaf, de Normandische edelman Willem Clito:2
1 Inspirerend in dit verband is het essay van H. Pleij, Erasmus en het poldermodel (Amsterdam, 2005)
dat ik tijdens het herwerken van een eerdere versie van deze tekst in de geest van de suggesties vanwege de
redactie (waarvoor overigens oprechte dank) heb gelezen.
2 De grafelijke waardigheid werd op dat ogenblik waargenomen door de Normandische edelman Willem
Clito, een kleinzoon van Willem de Veroveraar en van Mathilde van Vlaanderen en een in de ogen van de
Franse koning, Lodewijk VI, geschikte kandidaat om de door de moord op graaf Karel de Goede vacante
Het is goed bekend wat al geweld en plundering gij te Rijsel hebt aangericht en hoe
onrechtmatig en boosaardig gij de burgers van Sint-Omaars hebt vervolgd en nu wilt ge
nog, als gij kunt, de burgers van Gent slecht bejegenen. Maar gij moet ons, omdat gij onze
heer en de heer van geheel Vlaanderen zijt, in redelijkheid tegemoet treden en niet met
geweld en boosaardigheid. Roep, als het u belieft, uw raad bijeen te Ieper, een plaats die
midden in uw land gelegen is, en mogen de leiders van beide kampen en onze mede-pairs
en alle vroede mannen onder de geestelijken en de leken samenkomen in vrede en
ongewapend, kalm van gemoed en weloverwogen, zonder arglist en kwade bedoelingen,
en dat zij een oordeel vellen! Als gij dan zonder schade voor de eer van het land de grafelijke
macht nog kunt behouden, wil ik dat gij die behoudt. Wanneer gij echter iemand zijt die
laat ik maar zeggen buiten de wet staat, een trouweloze konkelaar, een eedbreker, ga dan
weg uit het graafschap en laat het ons toevertrouwen aan een man die de wet respecteert.3
Over dit bewuste fragment uit het zogenaamde ?dagboek? van grafelijk klerk Galbert
van Brugge is al veel te doen geweest. Voor de studie van wat later ?parlementarisme?
is genoemd, is van belang dat hier expliciet en chronologisch zeer vroeg, als mogelijke
en gewenste uitkomst uit een politieke impasse gewezen wordt op overleg, op deelname
aan dit overleg door een selectie van ?vroede mannen? die de verschillende ?standen?
uit de samenleving vertegenwoordigen en dat bij dit overleg redelijkheid en eer centraal
staan. Het overleg op zich dient zich aan in de context van wat toen een evident en
vertrouwd kader was: de (uitgebreide) grafelijke raad, het orgaan waarin de vorst in
dialoog trad met zijn onderdanen. Verder is de tekst doordrongen van een aan de
feodaliteit ontleende idee van wederkerigheid in een politieke relatie: het denken in
termen van een contract.
Deze ?pre-constitutionele? idee, namelijk dat het optreden van de graaf dient te worden
getest of het al dan niet in overeenstemming gebracht kan worden met wat door
Galbert als ?de eer van het land? wordt omschreven, is heel belangrijk. Onvermijdelijk
denkt men daarbij aan de bewust (...truncated)