A PDF file should load here. If you do not see its contents
the file may be temporarily unavailable at the journal website
or you do not have a PDF plug-in installed and enabled in your browser.
Alternatively, you can download the file locally and open with any standalone PDF reader:
https://link.springer.com/content/pdf/10.1007%2FBF03056811.pdf
De NVMO is 35 geworden: een terugblik op haar adolescentie en moederschap
Lennart Bouman
0
) Prof. dr. L.N. Bouman is oud-voorzitter NVMO, emeritus hoogleraar Fysiologie, AMC-UvA
-
Er is in de kolommen van dit lezenswaardige blad al
menige pagina gewijd geweest aan de
wordingsgeschiedenis van de NVMO. De animo voor mij om dit te
schrijven en voor u om dit te lezen kan alleen
voortkomen uit het feit dat ik inmiddels binnen de gelederen van
dit gezelschap zeer oud ben en u hopelijk piepjong. Want
alleen in dat geval gaat u wellicht iets lezen dat u nog niet
wist; voor de anderen, de mij beter bekende lezers met al
een verleden in de vereniging, is er alleen de spanning of
ik dat verleden wel juist weergeef. En dat zal maar tot op
zekere hoogte zo zijn, vrees ik.
Ik heb als voorzitter ongeveer een derde van de
levensloop van onze dierbare dochter NVMO mogen
begeleiden. Ik trad in deze functie aan toen zij aarzelend aan
haar puberteit was begonnen en ik bleef haar voogd tot
zij de volwassenheid was ingegaan, dus waarachtig wel
iets om nog even bij stil te staan. Want zoals het een
interessante vrouw betaamt was haar puberteit
stormachtig en haar adolescentie er een van trial and error,
met veel al of niet geslaagde vriendjes en korte of lange
relaties die het toch niet bleken te zijn. Nu stop ik even
met deze metafoor, want wellicht gaat deze of gene zich
dit persoonlijk aantrekken, en keer ik terug tot de harde
feiten uit de tachtiger en negentiger jaren van de vorige
eeuw.
De vereniging werd in 1972 1 opgericht als een
onderonsje van en voor bij het onderwijs in de geneeskunde
betrokken medici. Bij hen groeide in meer of mindere
mate het besef dat het vermogen om tot een geslaagde
opzet en uitvoering van het onderwijs te kunnen komen
niet noodzakelijkerwijs tot de congenitale
verworvenheden van de mens behoorde, iets wat in die tijd vreemd
genoeg wel de gangbare opinie was onder de meeste
onderwijsgevenden in de geneeskunde. De
bijeenkomsten van het gezelschap hielden het midden tussen een
werkbespreking en een familiereu nie waar men elkaar
graag vertelde wat er in de afgelopen periode was gedaan
en beleefd. Zij werden enkele keren per jaar in een van de
universiteitssteden gehouden en er waren zowel dagen
met vrije voordrachten als studiedagen gewijd aan een
bepaald onderwijskundig thema. Het rommelde toen al
behoorlijk in de faculteiten; Maastricht had al een
compleet probleemgeorie nteerd curriculum, in Nijmegen was
een blokprogramma operationeel en in Amsterdam
(UvA) was hetzelfde gaande. Steeds meer werd duidelijk
dat medische onderwijskunde een wetenschap op zich is,
met specifieke vraagstellingen, een eigen methodiek en
een eigen discussie. En eigen specialisten, voor een deel
onderwijskundigen pur sang, maar meer nog
bijgeschoolde medici die zich met hart en ziel tot dit nieuwe
specialisme hadden bekeerd. Toch bleef de sfeer van
goedwillend amateurisme nog lang hangen en erg vond
ik dat niet. Wie kort na elkaar eerst een congres uit een
der klassieke specialismen mocht bijwonen, in mijn geval
was dat fysiologie of cardiologie, en daarna bijvoorbeeld
een congres van de Europese organisatie voor medisch
onderwijs, de AMEE, kon zich verbazen en verheugen
over het totale verschil in sfeer en doel- stelling. Aan het
klassieke congres neemt men deel om te scoren; bij het
AMEE-congres komt men om met anderen te praten
over het waarom en hoe van het onderwijs. Tenminste
zo was het toen; wie wil weten of dat nog zo is moet maar
eens gaan kijken.
Zowel door de aard van de problematiek als door de
intocht van steeds meer echte onderwijskundigen kon een
professionalisering van de vereniging niet uitblijven:
mevrouw werd volwassen en sloeg haar moederlijke
vleugels uit. Haar meest bekende kind, het inmiddels ook
al bijna volwassen Gezond Onderwijs Congres (GOC),
nu met de naam NVMO-congres, werd met de nodige
barensweee n geboren ondanks de langdurige
voorbereidende gymnastiekoefeningen, die overigens meer door de
vader Albert Scherpbier dan door de moeder zelf werden
uitgevoerd. Het bestuur was niet onverdeeld gelukkig
met het plan, vooral niet omdat men voorzag dat dit
het einde van de studiedagen zou betekenen. Dat het
groepje verenigingsleden die met dit voorstel kwamen
zich van de werknaam NVMOORD2 hadden voorzien
hielp daarbij niet erg. Men vond elkaar weer (zoals
immer in het NVMO-bestuur) in een mooi compromis:
er zou een proefcongres worden gehouden in het statige
Oud-Poelgeest en dan zou men zien of er leven in het plan
zat. De tegenstanders verwachtten wellicht dat als dit
flopte het gevaar wel geweken zou zijn. Het tegendeel
bleek echter het geval en in 1991 vond het eerste officie le
GOC plaats; de studiedagen zijn in de jaren daarna door
een steeds slinkende belangstelling inderdaad verdwenen.
Onder de vleugels van moeder NVMO hebben zich in
die tijd enkele adoptiekinderen ontwikkeld, met de
familienaam werkgroepen, die uit het zicht van de
buitenwereld uitgroeiden van een op eigen initiatief gevormde
clubje geestverwanten tot productieve organisaties
binnen de NVMO (...truncated)