W.F. Wertheim, A.H. Wertheim-Gijse Weenink, Burgers in verzet tegen regentenheerschappij. Onrust in Sticht en Oversticht (1703-1706)

BMGN - Low Countries Historical Review, Jan 1977

J. Hovy

A PDF file should load here. If you do not see its contents the file may be temporarily unavailable at the journal website or you do not have a PDF plug-in installed and enabled in your browser.

Alternatively, you can download the file locally and open with any standalone PDF reader:

http://www.bmgn-lchr.nl/articles/10.18352/bmgn-lchr.1999/galley/2053/download/

W.F. Wertheim, A.H. Wertheim-Gijse Weenink, Burgers in verzet tegen regentenheerschappij. Onrust in Sticht en Oversticht (1703-1706)

Het vraagstuk van deze toepassing van het Gallicanisme op de Noordelijke Nederlanden verdiende wel uitvoeriger behandeling dan dit boek geeft. De regeling van het bisschoppelijk bestuur was immers gebaseerd op de afspraken die in 1559 tussen paus en landsheer gemaakt waren. Bij alle benoemingen op die nieuwe zetels waren de kapittels niet of enkel formeel gemoeid. Nu in 1648 de landsheer de banden met zijn vroegere gebied doorsneed en dat dus feitelijk prijsgaf aan de opstandelingen, viel uit de trits Rome - vorst - geestelijkheid juist de instantie weg waarop de curie zich het sterkst had gericht. Dan moesten wel de bevoegdheden van de apostolische vicaris die in het Utrechtse en Haarlemse zou werken, herzien worden: de verwachting van herstel van normale toestanden was verdwenen. De noordelijke kapittels hanteerden de historische en nationale argumenten op de manier van het Gallicanisme, maar zij gingen er aan voorbij dat dit Gallicanisme stond of viel met de goddelijke rechten van de wereldlijke vorst. In dit licht is het begrijpelijk dat Van Neercassel nog geen kwart eeuw na de vrede van Munster vroeg om zo'n vorst voor zijn kudde, en is het nog meer begrijpelijk dat de kapittels steun van de noordelijke regenten gingen verwachten: bij een neutrale of in elk geval van rooms-katholieke structuren onwetende overheid, kon de positie van de kapittels alleen maar sterker worden. Polman heeft indertijd al gewezen op sociale verschillen binnen de groep wereldgeestelijken in Nederland: wie uit eigen middelen had kunnen studeren - en dan vaak in Leuven of in Frankrijk - werd geacht, het ook als priester wel te kunnen redden in een plaats waar goed contact met de regenten nodig was, terwijl beursstudenten, meestal opgeleid te Rome, op ge?soleerder en kariger bedeelde plaatsen werden gesteld. Ook belandden de meer gegoeden spoedig op de rang van een aartspriester en werden zij lid van het Haarlems kapittel of het Utrechts vicariaat. Deze gevoeligheid behoefde nog geen ernstige gevolgen te hebben. Maar bij het zoeken naar aanvaardbare opvolgers uit eigen kring eerst voor Rovenius, toen voor De la Torre en tenslotte voor Van Neercassel, lette deze bovenlaag vooral op hun aanvaardbaarheid bij de Nederlandse regenten en, naar het oordeel van Rome, niet primair op de orthodoxie. In onze ogen is het ook vreemd, dat men candidaten naar voren schoof die nog maar kort geleden afgestudeerd waren en slechts beperkte pastorale ervaring hadden: hoopte men dan werkelijk zoveel van hun relaties en hun bezit, of kwam dit enkel voort uit gebrek aan mensenkennis? De schrijver belooft een vervolg waarin hij dieper op Polmans vragen zal ingaan. Wat hij nu al heeft gegeven, en dat in een zeer goed verzorgde vorm, zal het gebruikelijke beeld sterk wijzigen. Hij toont aan dat naast, de Romeinse archieven ook andere verrassend materiaal bevatten. Dit boek droeg hij op aan de nagedachtenis van Rogier, Post en Polman. Het vormt ook een waardige voortzetting van hun werk. W. F. Wertheim en A. H. Wertheim-Gijse Weenink, Burgers in verzet tegen regentenheerschappij. Onrust in Sticht en Oversticht (1703-1706) (Werken Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis, XXXIII; Amsterdam: Van Gennep, 1976, 140 blz., afbn., f 13,90, ISBN 90 6012 274 7). Nadat de tweede van bovengenoemde auteurs in haar proefschrift de Gelderse Plooierijen van 1702 en volgende jaren in hun geheel had beschreven (ook verschenen als bijdrage tot deel II van de Geschiedenis van Gelderland), brengt zij thans, samen met haar echtgenoot, soortgelijke burgerbewegingen in de provincies Overijssel en Utrecht onder de aandacht der historici en andere belangstellenden. Deze bewegingen hadden aldaar niet de omvang - en intensiteit die zij in Gelderland vertoonden, maar daarom waren zij nog niet onbelang? rijk. Na een algemene beschouwing over de Plooierijen (deze naam werd overigens door de tijdgenoten slechts voor de Gelderse bewegingen gebruikt) en een schets van de situatie in beide provincies onder de Regeringsreglementen van Willem III, worden achtereen? volgens de gebeurtenissen in het Sticht en in Overijssel behandeld. In eerstgenoemde provincie vonden democratiserende acties plaats te Amersfoort en te Rhenen. De gebeurtenissen te Amersfoort werden reeds uitvoerig beschreven in de BGN, XV (1960), zodat hier met een samenvatting van dit artikel kon worden volstaan. Rhenen daarentegen vormde een nog geheel onbewerkt terrein. Voor de eerste maal wordt hier een nauwkeurige beschrijving van de burgerbeweging in dit stadje gegeven, gebaseerd op archiefonderzoek ter plaatse en in het Rijksarchief te Utrecht. In Overijssel kwamen de burgers slechts te Deventer en in een aantal kleine steden tot actie, te Kampen en Zwolle bleef het rustig. Vooral in Vollenhove, Steenwijk en Hasselt waren de onlusten hevig en langdurig. Het is de grote verdienste van de schrijvers dat zij deze vrijwel on? bekende gebeurtenissen op grond van onderzoekingen in het Rijksarchief te (...truncated)


This is a preview of a remote PDF: http://www.bmgn-lchr.nl/articles/10.18352/bmgn-lchr.1999/galley/2053/download/

J. Hovy. W.F. Wertheim, A.H. Wertheim-Gijse Weenink, Burgers in verzet tegen regentenheerschappij. Onrust in Sticht en Oversticht (1703-1706), BMGN - Low Countries Historical Review, 1977, pp. 324-326, Volume 92, Issue 2, DOI: 10.18352/bmgn-lchr.1999